Ik leef, het monotone geluid van het beademingsapparaat, van de machines die me controleren, laat me weten dat mijn hart niet gestopt is. Ik weet niet wanneer of hoe ik hier ben gekomen. Mijn horloge stopte in mijn geest en ik stopte met kijken naar het verstrijken van de tijd in dat voorwerp dat mij in het moment plaatst en dat ik nu, niet mis. De geluiden van mijn huis, van mijn werk, van mijn straat, van het café waar ik een koffie of een biertje drink, zijn achtergebleven op een harde schijf waarvan ik niet weet of ik die ooit zal recupereren. Het virus heeft alles uit de hand laten lopen, het heeft me verwijderd van degene waar ik van houd. Wat mij via de media van op afstand bereikte over hoe mensen zich in dezelfde situatie bevonden als ik nu, is mijn realiteit op dit moment. Zoals zoveel dingen in het leven, denk je dat het je nooit zal overkomen.
Ik realiseer me dat er mensen zijn die voor me zorgen; ik kan ze niet goed zien en het is alsof ik in een ruimteschip zit, waar je hun ogen alleen ziet door hun veiligheidsbril en de schermen die hen tegen mij beschermen, vergelijkbaar met wat ik in mijn werk gebruik. Ik ben een gevaar, maar een gevaar dat hun aandacht en, denk ik, veel genegenheid vraagt, ook al kennen ze me nog niet. Ik ken hun namen niet, noch is hun stem mij duidelijk – hoewel altijd zonder iets te eisen – en ik versta niet wat zij tegen mij zeggen. Ik mag mezelf zijn. Ik kan me niet bewegen, en ik heb geen enkele zin om een vinger te verroeren. Continue Reading →